Marie Laurencin (1883-1956) was een belangrijke figuur in de Parijse avant-garde. Zij was de Muze van Apollinaire, had een stormachtige affaire met hem en schreef gedichten onder pseudoniem. Ook was zij betrokken bij de literaire salons van de Amerikaanse schrijfster Natalie Clifford Barney (1876-1972) die vanwege haar openlijke lesbische relaties ‘de Amazone van Parijs’ werd genoemd.

Laurencin maakte deel uit van de groep schrijvers en schilders van de Bateau-Lavoir groep (net als Pablo Picasso en Georges Braque) en creëerde een vrouwelijke variant van het kubisme. Daarnaast was zij verbonden aan de Section d’Or en exposeerde als enige vrouw haar schilderijen te midden van de kunstenaars van Montparnasse (Jean Metzinger, Albert Gleizes, Henri le Fauconnier, Robert Delaunay en Francis Picabia) op de Salon des Indépendants en de Salon d’Automne. In 1913 was zij een van de weinige vrouwen die deel nam aan de Armory Show in New York.

Marie Laurencin werd geboren in Parijs, op 31 oktober 1883, als onwettig kind. Haar vader was Stanislas Toulet (1839-1905) en haar moeder Pauline-Mélanie Laurencin (1861-1913).  Ze werd opgevoed door haar moeder en pas na diens dood kwam ze erachter wie haar vader was geweest.

In 1901 startte ze met tekenlessen en leerde porselein schilderen in Sèvres. Drie jaar later ging zij lessen volgen aan de Académie Humbert (Boulevard de Clichy). Daar leerde zij Francis Picabia en Georges Braque kennen die ook aan deze privéschool studeerden. In 1907 exposeerde zij voor het eerst op de Salon des Indépendants en leerde via Braque in datzelfde jaar Picasso kennen. Hij stelde haar voor aan Guillaume Apollinaire (1880-1918) met wie Laurencin een relatie begon. Hoewel deze verhouding niet van blijvende aard was, is hij van onschatbare waarde geweest voor beiden. Apollinaire was, ook na de breuk met Laurencin, zeer lovend over haar schilderijen en noemde haar ‘La Dame du Cubisme’. Zij wist met verve haar plek in de Parijse avant-garde in te nemen.

Apollinaire noemde haar een kubist van het eerste uur, maar haar manier van schilderen ging een stap verder dan het analytisch onderzoek naar vorm en concept dat Picasso en Braque hadden ontwikkeld. Zij was onder andere geïnspireerd door het naïeve primitivisme van Henri Rousseau en de lijnvoering van Henri Matisse. Haar schilderij ‘Groupe d’artistes’ uit 1908 toont haar bewondering voor Apollinaire. Hij is gezeten op de stoel met Laurencin, die hem een rode roos aanbiedt, aan zijn rechterzijde. De andere figuren zijn Picasso en zijn toenmalige vriendin Fernande Oliver. Sommige kunsthistorici zien in dit schilderij een diepere, religieuze betekenis. Het zou een moderne versie zijn van een zittende Christus (Apollinaire) met het boek op schoot die ‘aangewezen’ wordt door Johannes de Doper (Picasso, zijn witte hond symboliseert het Lam Gods).  De Maagd Maria (Laurencin) heeft de rosa mystica vast en is gekleed in een blauw gewaad. Maria Magdalena (Fernande Olivier) is gezeten naast Jezus en bedekt met bloemen en vruchtbaarheidssymbolen. Het schilderij werd aangekocht door Gertrude en Leon Stein en bevindt zich tegenwoordig in het Baltimore Museum of Art.

Het kubisme van Laurencin is duidelijk zichtbaar in ‘Les jeunes filles’ uit 1910. Dit schilderij werd gekocht door de kunsthandelaar Wilhelm Uhde en bevindt zich tegenwoordig in het Moderna Museet in Stockholm.

In 1912 maakte Laurencin een einde aan haar relatie met Apollinaire. Inmiddels was ze een bekend gezicht in de Parijse kunstwereld. Zo werkte ze samen met Raymond Duchamp-Villon aan de decoratie van het Maison Cubiste van André Mare, deed mee aan belangrijke exposities en ontmoette invloedrijke mensen. In 1913 was haar werk te zien in Galerie Der Sturm in Berlijn, de Armory Show in New York en Chicago en exposities in Moskou. Laurencin had een eigen stijl ontwikkeld met veelal gracieuze en sierlijke jonge vrouwen in langgerekte vormen. Haar composities hadden affiniteit met het kubisme en het primitivisme, maar waren bovenal heel decoratief.

Na de breuk met Apollinaire en enkele verhoudingen met mannen en vrouwen trouwde Marie Laurencin in juni 1914 met Otto von Wätjen. Door haar huwelijk had Laurencin de Duitse nationaliteit gekregen en moest zij, samen met haar echtgenoot, vluchten uit Parijs vanwege het uitbreken van Wereldoorlog I. Tot 1919 hebben ze in Spanje gewoond, daarna zijn ze via Italië en Zwitserland naar Duitsland gegaan, waar zij uiteindelijk zijn gescheiden. In 1921 keerde Laurencin terug naar Parijs.

 

In de jaren’20 (les Années folles ~ the Roaring twenties) wist Laurencin zich opnieuw te manifesteren in de Parijse kunstwereld. Haar reputatie als kunstenaar en de prijzen van haar werk namen behoorlijk toe, wat voor een deel te wijten was aan haar samenwerking met de kunsthandelaar Paul Rosenberg. Sinds 1911 had Rosenberg een galerie in Parijs (21, Rue de la Boëtie). Doordat de kunsthandel goed liep opende hij in 1935 een filiaal in Londen en in 1940 een filiaal in New York. Tijdens Wereldoorlog II was hij meer actief op Amerikaanse bodem. Buiten de goede bemiddeling van Rosenberg was Laurencins vriendschap met Nicole Groult van groot belang. Deze zus van modeontwerper Paul Poiret was zelf ook couturière en trok een modegevoelig publiek richting haar hartsvriendin. Dat leverde Laurencin de nodige society portretten op.

In 1923 ontmoette Laurencin de legendarische Misia Sert, die haar in contact bracht met Coco Chanel en de Ballets Russes van Sergio Diaghilev. Deze laatste vroeg Laurencin de decors en kostuums te ontwerpen voor het ballet Les Biches. In 1924 was de première, met muziek van Francis Poulenc en choreografie van Bronislava Nijinska (de zus van Vaslav Nijinsky). Voor Marie Laurencin was de samenwerking met de Ballets Russes heel succesvol, het leverde haar nieuwe opdrachten op voor decors, kostuums, tapijten, posters, affiches en boekillustraties.

 

Tijdens de Exposition Internationale des Arts Décoratifs et Industriels Modernes (afgekort tot Art Deco) in 1925 hingen werken van Laurencin in ‘La chambre de Madame’ die ontworpen was door André Groult, de echtgenoot van haar vriendin Nicole Groult-Poiret.

Gedurende les Années folles was niets haar te gek, zij gebruikte verschillende technieken en materialen en was beroemd in Frankrijk en ver daarbuiten. Haar schilderijen negeren de avant-garde van de jaren’20 en ’30 maar passen perfect bij de stijl van de Art Deco en de sfeer van de Roaring twenties. Niet voor niets noemde men haar ‘La Reine des Années folles’. Haar decadente en elegante stijl is voor de rest van haar leven haar handelsmerk gebleven. Marie Laurencin was zeer succesvol tijdens haar leven en verdiende een goede boterham met haar schilderijen. Helaas is zij een van de weinige vrouwelijke kunstenaars uit haar tijd die dit heeft kunnen bereiken. Daarom blijft het van belang om ‘Herstory of Art’ uit te dragen!

Op 8 juni 1956 stierf Marie Laurencin aan de gevolgen van een hartaanval. Zij werd begraven op de begraafplaats Père-Lachaise te Parijs.

In 1983 werd in Japan ter gelegenheid van haar 100e geboortedag het Musée Marie Laurencin geopend door de oprichter Masahiro Takano, die een honderdtal werken van Laurencin bezat. Het museum bezit inmiddels meer dan 500 werken, die voor een deel worden tentoongesteld en voor een deel uitgeleend voor (internationale) exposities. Voorjaar 2013 was er een grote collectie werken uit Japan te bezichtigen in Musée Marmottan Monet in Parijs.

© 2013 Karin Haanappel

Pin It on Pinterest

Share This